Journalist Lynn Berger was in het najaar van 2021 journalist-in-residence bij het NIAS en werkte daar aan haar boek ‘De zorgzamen’. Voor dit project interviewde ze mantelzorgers, academici en zorgverleners om erachter te komen waar en hoe zorg zich in ons leven manifesteert. In dit verslag lees je hoe Lynn haar tijd bij het NIAS heeft ervaren.
Wil jij ook vijf maanden ongestoord – maar allesbehalve in kluizenaarschap – aan je journalistiek project werken in een eigen kantoorruimte in Amsterdam? Tot en met vrijdag 1 september kun je een NIAS journalist-in-residence beurs aanvragen voor het voorjaar van 2024.
September, 2021.
De kamer is hoog en licht en heeft een groot raam. Dat kijkt uit op een binnentuin: door heggen omrande grasperkjes, rozenstruiken in bloei. In het midden van de tuin staat baby Athene, met een helmpje op haar hoofd en haar koddige arm parmantig in haar spekkige zij. Er groeit een boom voor dit raam: ik heb uitzicht op de kruin, en het blad is groen.
Dit heb ik altijd fijn gevonden aan het begin van een academisch jaar – dat het warm, zonnig en groen is wanneer je begint, maar dat je weet dat aan het eind van het semester de takken kaal zullen zijn, en de avond vroeg zal vallen. Dat je weet dat dit zo zal zijn, maar het je nog niet kan voorstellen. Net zoals ik me nu nog niet kan voorstellen dat ik over vijf maanden, aan het einde van mijn residency aan het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS), een eerste versie af zal hebben van mijn nieuwe boek.
NIAS werd in 1971 opgericht met als doel een soort vrijplaats te zijn, een plek waar wetenschappers even geen onderwijs hoeven geven, geen artikelen hoeven publiceren, en niets hoeven nakijken – waar ze, kortom niets anders hoeven doen dan hun nieuwsgierigheid volgen.
Die nieuwsgierigheid is waarschijnlijk de reden dat ze ooit de wetenschap in zijn gegaan, maar omdat een wetenschappelijke loopbaan tegenwoordig één lange aaneenschakeling vormt van hoepels om doorheen te springen, komt er van nadenken om het nadenken vaak weinig meer terecht. Enter NIAS, dat ook nog een tweede doel heeft, namelijk, het bevorderen van interdisciplinaire kruisbestuiving – door wetenschappers van verschillende disciplines bij elkaar te brengen, kunnen er nieuwe inzichten ontstaan die de rigide kaders van klassieke vakgebieden ontstijgen.
‘Want net als in de wetenschap is het ook in de journalistiek niet altijd even eenvoudig om na te denken om het nadenken, om uit te zoomen, om lekker lang op een onderwerp te kauwen.’
Elk jaar ontvangt het instituut zo’n vijftig academici uit de sociale en geesteswetenschappen. Ze komen van over de hele wereld en krijgen een kamer om in te werken, elke dag een warme maaltijd, en gelijkgestemde zielen om mee van gedachten te wisselen. Daarnaast is er plek voor enkele niet-wetenschappers: schrijvers, kunstenaars, journalisten.
Ik ben deze ronde de journalist in residence, met dank aan het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Mijn plan: een boek in de steigers zetten over zorgzaamheid – over hoe het kan dat zorg zowel onmisbaar als onzichtbaar is, en over wat je ziet als je kijkt, écht kijkt, naar zorg.
Daar heb ik de afgelopen twee jaar al veel over geschreven, in reportages, essays en interviews, maar het ontbrak me aan de tijd en ruimte om die inzichten samen te brengen in een boek. Want net als in de wetenschap is het ook in de journalistiek niet altijd even eenvoudig om na te denken om het nadenken, om uit te zoomen, om lekker lang op een onderwerp te kauwen. Dat is bijna nergens eenvoudig, vermoed ik – behalve dan aan het NIAS.
Nooit eerder had ik een eigen werkkamer. Met een deur die dicht kan, een raam waarvan ik zelf kan bepalen hoe lang ik erdoor naar buiten kijk, een boekenkast die ik al op dag één vul met een flinke voorraad boeken. Ik denk mijn voorspelbare gedachten: ‘Virginia Woolf zou instemmend knikken, nu is het aan mij. Hoe moeilijk kan het zijn?’
Oktober 2021.
Hartstikke moeilijk natuurlijk!
‘Schrijven’, zegt de writer in residence wanneer hij aan de beurt is om het donderdagmiddag-seminar te leiden – iedere week presenteert een fellow zijn of haar werk, gevolgd door feedback van alle aanwezigen – ‘voelt als zwemmen in een donkere, koude zee, zonder uitzicht op de horizon, zonder enig idee wanneer je klaar bent.’
De andere fellows en ik knikken, één en al herkenning.
We zijn bijna halverwege het semester en iedereen lijkt op zijn eigen manier te worstelen met die donkere, koude zee. Zelf schuif ik het schrijven voor me uit en ben ik vooral aan het lezen – dat is ook wel erg gemakkelijk, met die bibliotheek op zolder, waar je elk boek dat je maar lezen wil kan aanvragen.
‘Misschien,’ zegt de academisch directeur wanneer ik haar spreek, ‘is het tijd om te stoppen met lezen en gewoon te gaan schrijven. Want hoe meer je leest, hoe meer je gaat denken dat alles al is gezegd, dat er helemaal geen nieuw boek meer nodig is.’
‘Lijkt me heerlijk,’ zeg ik. ‘Dat ik dan geen boek, maar een leeslijst publiceer.’
‘Ja,’ antwoordt zij: ‘gewoon een hele mooie syllabus.’
‘Ja!’
Wij lachen.
November 2021.
De Amerikaanse antropoloog David Graeber observeerde ooit dat ouders, door voor hun kinderen te zorgen, die kinderen in staat stellen om te doen waar ze zin in hebben. Om op te gaan in een activiteit met geen ander doel dan die activiteit zelf, om hun nieuwsgierigheid te volgen – om, kortom, te spelen. En dat, ging Graeber verder, is wat zorg eigenlijk altijd doet: het maakt spel mogelijk.
‘NIAS verlangt geen specifieke output, stelt geen deadlines, zegt niet wat we moeten doen, wordt niet boos als we van doel veranderen.’
In de hoge lichte kamer bekijk ik een registratie van de lezing waarin Graeber dat zegt, en ik bedenk me dat NIAS precies hetzelfde doet: het zorgt voor ons, zodat wij kunnen spelen. Zodat wij kunnen nadenken om het nadenken, lezen om het lezen, zonder een vooropgesteld doel of plan.
Natuurlijk, veel van ons hebben wel degelijk een doel – we willen boeken, beursaanvragen of artikelen schrijven. En vaak voelt wat we hier doen helemaal niet als spel, maar als werk – of erger, als zwemmen in een donkere zee.
Maar die doelen leggen we onszelf op: NIAS verlangt geen specifieke output, stelt geen deadlines, zegt niet wat we moeten doen, wordt niet boos als we van doel veranderen, zoals meerdere van ons in de loop van het semester zullen doen. Het geeft ons eten en onderdak en zorgt dat we elkaar tegenkomen, en schept zo de voorwaarden voor spel.
De academisch directeur, in ons gesprek, luisterde en leefde mee en deed suggesties – misschien is het tijd om te stoppen met lezen – maar legde me niets op. Zoals ook een goede verzorger niets oplegt aan degene voor wie gezorgd wordt, maar meedenkt, en meehelpt, zodat diegene uiteindelijk kan doen wat hij of zij belangrijk vindt.
Wanneer ik na twee maanden lezen eindelijk begin te schrijven, realiseer ik me dat als je dan toch moet zwemmen in een donkere, koude zee, er weinig plekken zo fijn zijn om dat te doen als NIAS. Vanwege de gedeelde smart en de inspiratie en troost van de staf en de andere fellows. Maar vooral omdat het instituut zo ontzettend zorgzaam is – en me daarmee iets leert over zorgzaamheid, iets waar ik over kan schrijven.
En dus kom ik, zolang de pandemie en het lockdownbeleid het toelaten, elke ochtend naar de hoge kamer, groet ik de boom voor het raam, en schrijf ik.
En wanneer ik ‘s avonds weer buiten sta is het al donker.
Januari 2022.
Het is koud maar ook zonnig en de kamer is licht. De boekenkast is weer leeg, ik heb mijn boeken gisteren al mee naar huis genomen, en de ruimte voelt hol, zoals een huis vlak voor een verhuizing. Het is de laatste dag, en ik redigeer het laatste hoofdstuk van de eerste versie van mijn boek.
Hoe die eerste versie precies is ontstaan is een mysterie, iets waarvan ik me nu al niet meer helemaal kan voorstellen dat ik het heb gedaan. Net zoals ik me nu al niet meer kan voorstellen hoe groen het buiten was, en hoe warm, toen ik vijf maanden geleden begon. Maakt niet uit: het is er. Ik stuur de hele handel op naar mijn redacteur. Dan zwaai ik naar de boom buiten het raam, die helemaal kaal is nu; ik zwaai naar baby Athene, die niets is veranderd, en dan ga ik naar huis.
Foto door: Judith van Ijken